Transformatie: van wandelganger tot bedevaartganger

Gepubliceerd op 9 juni 2019 om 09:00

Een welbewuste sprong van de trap door een vierjarige, al ruim een halve eeuw geleden, is het ongewone begin van een persoonlijke zoektocht naar het hoe en wat van het verschijnsel ‘leven’. Vóór de klap leek het heel gewoon om van de eerste verdieping richting voordeur op de begane grond te springen, waarbij die voordeur altijd netjes geopend werd door een van de dieren die ’s nachts aan mijn bed zaten en we samen op reis gingen. 


Na de klap realiseerde ik me dat wat ik zo doodgewoon vond – een beetje rondvliegen zonder lichaam – niet door iedereen even serieus genomen werd: je lichaam neem je immers altijd mee. Deze ontdekking was misschien nog wel pijnlijker dan de ervaring van de klap zelf. Vanaf dat moment werd er door mij te voet gereisd: overdag, alleen, zonder concreet plan en vooral kort: binnen tien kilometer werd ik altijd weer teruggevonden. De opluchting van het weerzien maakte veel goed, maar de hang naar een beter begrip van wàt ‘leven’, zowel fysisch als metafysisch, nu precies inhoudt, bleef.

Het opstel 'Transformatie: van wandelganger tot bedevaartganger' is in 2009 geschreven, als opdracht voor een module spiritualiteit, in het kader van een studie theologie. Het is een persoonlijk reisverhaal, gezien in het licht van (praktische) spiritualiteit volgens Benoît Standaert, Raimon Pannikar, Jacobus, Johannus Cassianus, Teresia van Avila, Benedictus en een onbekende 14e eeuwse monnik. 


Gedurende de tijd kwam er veel onderzoekswaardigs op mijn pad. Soms zeer bewust opgezocht, maar meestal bij toeval. Elke bijzondere gebeurtenis leverde wel een beetje informatie en gaandeweg kwamen steeds meer puzzelstukjes op hun plaats te liggen, maar het totaalplaatje betrof in eerste instantie voornamelijk het fysische. Pas in het voorwerk voor dit opstel realiseerde ik me ten diepste wat het bereiken van een gepland doel met twee vrienden voor onverwachte gevolgen heeft gehad op spiritueel vlak. Dat dat niet zo zweverig is als het misschien lijkt, volgt uit de definitie van Benoît Standaert: ‘spiritualiteit is de beoefening van een levenskunst door zich toe te leggen op concrete vormen die gaandeweg omvormend werken’. En als daarnaast, volgens de intuïtie van Raimon Pannikar, ‘de monnik’ een archetype is, in ieder aanwezig, is het aannemelijk dat een spiritueel vormingsproces ook onbewust kan plaatsvinden.


De kaart waar het in 1989 mee begon:
Kala Patthar (Zwarte Steen); 27º59.750'N, 86º49.705'E.


In mei 1991 bereikten wij, drie vrienden, al wandelend, de voor ons fysiek waarschijnlijk hoogst mogelijk zelfstandig te bereiken plek op aarde: de top van de Kala Patthar, op maar liefst 5545 meter hoogte. De voorbereidingen van de reis begonnen twee jaar ervoor met een ansichtkaart. Het was een mooie foto van een hooggebergte. Achterop stond geschreven: ‘Zullen wij op die plek onze eigen foto maken?’. Geïntrigeerd door het idee (ons zomaar een doel stellen, zonder te weten wat dat voor consequenties zou hebben), volgde als antwoord op die vraag al snel een onbezonnen, maar welgemeend: ja! Als we toen geweten hadden waar die bergen zich bevonden, dan waren we er zeker niet aan begonnen. Eigenlijk kostte alles moeite en niet zo’n beetje ook. Van het op peil brengen van conditie, het regelen van reisdokumenten, het plannen van de wandeling, tot het bereiken van de top. Dàt we ons doel bereikt hebben is meer eígenwijsheid dan wíjsheid geweest. De nacht ervoor, toen we probeerden te slapen op 5200 meter hoogte, werd maar al te duidelijk dat we alledrie in meer of mindere mate hoogteziek waren. We wisten dat het dodelijk kon zijn, maar toch... zo dicht bij ons doel leek stante pede omkeren geen optie. Tot onze verbazing bleek het behalen van de top uiteindelijk een allesbehalve prettig en euforisch moment: het was eerder onwaarschijnlijk afzien en we leden dan ook intens. De wijze les die hieruit volgde was heel simpel: niet het bereiken van je doel geeft voldoening, maar de weg ernaartoe.

Een fraai uitzicht vanaf de top van de Kala Patthar.
De donkere top links is Mount Everest.


De keerzijde van het bereiken van een doel is dat je vervolgens letterlijk doelloos bent. Hoewel we als drietal mooie foto’s en nog mooiere herinneringen hadden, voelde het niet goed om geen gezamenlijk plan meer te hebben. Ouder en wijzer werd er daarom dit keer goed nagedacht over iets nieuws, iets groots. Hoewel: goed nagedacht? Eigenlijk werd simpelweg alles van ons lijstje geschrapt wat we niet wilden. Zo hadden we onder andere geen enkele behoefte meer aan het hooggebergte. En we wilden ook niet zo heel ontzettend afzien, geen enge ziektes meer krijgen en vooral niet te lang van huis zijn en dat alles, als ultieme wens, een beetje makkelijk bereikbaar, want ondertussen was iedereen druk-druk-druk in de maatschappelijke wereld. Kortom: we gebruikten een heel egocentrische aanpak, waarbij het nadenken nog niets te maken had met het kunnen maken van onderscheid, zoals beschreven door Johannes Cassianus, iets wat we beetje bij beetje zouden gaan leren.

Al overleggend kwamen we op het lumineuze idee om etappes te gaan wandelen naar een ver-weg-doel, dan hadden we namelijk een hele lange weg ernaartoe en maar één keer de teleurstelling die ongetwijfeld zou volgen op het bereiken van ons doel. Wat volgde zou eenvoudig zijn: gewoon op de kaart van Europa een ver-weg-plaats prikken en vervolgens met een liniaal de kortste route aangeven en doen wat we moeten doen. Het leek zo overzichtelijk, simpel en veilig, maar de gevolgen waren onvermoed en zijn nog steeds niet te overzien***.

Sinds het ontstaan van het ver-weg-doel-plan hebben we ontelbare malen aan verbaasde buitenstaanders uit moeten leggen dat we juíst geen ander doel hebben dan het bereiken van dat doel. Dat het eigenlijk een zinloze bezigheid is, dat het geen nut heeft en dus nergens toe dient. Niemand wil onze uitleg zomaar geloven, alleen wijzelf lijken ervan overtuigd. Of toch niet? Eerlijk gezegd zijn we ondertussen, ondanks de in onze ogen o zo oprechte uitleg, zèlf gaan twijfelen aan de onbetekenendheid van ons doel. Overkomt ons toch niet iets groters dan het zomaar wat maken van aaneengeschakelde tripjes? Hebben we dat effect nu nèt over het hoofd gezien, omdat we er simpelweg niet op beducht zijn geweest? Maar zelfs als we er wèl op uit waren geweest om het grotere te zien en te ervaren en als we wèl op de hoogte waren geweest van bijvoorbeeld De Verhandeling van Teresia van Avila...zouden we die hele grote wereld waarin we liepen dan als ‘burcht’ herkend hebben en de tripjes als ‘verblijven’? Vast niet. Zeker niet. Nooit!

Aan de hand van het bespreken van redenen voor de verbazing die geuit wordt op onze manier van reizen en samenzijn (een verbazing die wij overigens ondertussen zelf ook meer en meer ervaren) wil ik schetsen hoe we misschien al wandelend op dat heel andere spoor zijn gekomen dan aanvankelijk gepland.

Een eerste verbazing van buitenstaanders blijkt vaak onze plaats van bestemming te zijn. Veel mensen kennen deze als bedevaartplaats en bieden ons, onwetenden, spontaan allerlei literatuur aan. Dat is mooi, want met die informatie leerden we heel wat en konden we tot nu toe heel effectief onderbouwen waarom we toch echt geen pelgrims waren: een bedevaart zonder meer betekent immers niets*! En wij zijn ook absoluut niet op zoek naar verlossing*, hebben voor vertrek zeker onze zonden* (hebben we die dan?) niet gebiecht en verkeren al helemaal niet in staat van berouw*! Nee, wij willen gewoon korte periodes van elkaars gezelschap genieten, zonder steile hellingen, zonder al te veel honger en kou en al helemaal zonder onbestemde en enge bewegingsvrijheidbeperkende ziektes.

Maar...is het eigenlijk wel zo dat wij andere ervaringen dan pelgrims hebben? Ervaren we niet elke keer dat de trek in ‘weelderig voedsel’* verzwakt? Nemen onze ‘vraatzucht en wellust’* niet af? Voelen we niet zo nu en dan één voor één alle stadia waarin ons lichaam versterft*? Maakt het ons niet bewust van de overvloedigheid waarin wij de rest van het jaar leven, waardoor we anders gaan nadenken en zelfs anders zijn gaan leven dan dat we oorspronkelijk deden?

Een tweede verbazing betreft met name de sfeer in het inmiddels met drie kinderen uitgegroeide gezelschap. Zonder problemen volbrengt ieder zijn of haar taak in het dagelijks kamp. Ons kamp is misschien niet 1-2-3 te vergelijken met het kloosterleven, maar de conclusies die wij al vallend en opstaand met elkaar trokken, hebben opmerkelijk veel overeenkomsten met de regels van Benedictus: vrijgevigheid beoefenen (de ouderen moeten daarin steeds het goede voorbeeld geven) is een mooi ding, luisteren naar de verlangens van het lichaam is niet altijd verstandig, gehoorzaam kunnen zijn in de breedste zin is een groot goed, vergeetachtigheid kan een rampje betekenen, liever geen woorden maar daden, maar vooral: wees nederig, niemand presteert iets alleen, we hebben elkaar nodig! Zeker, het is allemaal op kleine schaal en deels is het een vorm van conditionering, maar deels is het ook omdat ieder voor zich ervaart dat we deel uitmaken van een groter iets. Het geluk van de een wordt ervaren als het geluk van de ander, egootjes verkleinen tijdens zo’n etappe (soms zelfs langduriger!) en dat scheelt een hoop gemopper.

Ons zet het verwonderde commentaar op de sfeer wel aan het denken. Is het echt zo bijzonder, zoals wij op elkaar reageren? Kennen we voorbeelden van vergelijkbare situaties?  Welke personen speelden daarin een rol en kunnen die personen ons tot voorbeeld dienen?

Maar niet alleen buitenstaanders verbazen zich, wijzelf doen dat inmiddels ook, al is dat om heel andere redenen. Onze eigen verwondering betreft in de eerste instantie vooral de onwaarschijnlijk goede afloop van allerlei gebeurtenissen, die wel heel nare gevolgen hadden kunnen hebben. Ter illustratie zal ik twee duidelijke voorbeelden geven.

Een vriend, die het onverantwoord vond om met jonge kinderen in een tentje te gaan kamperen in een tijd van nachtvorst, leende ons zijn caravan, zonder erbij te vermelden dat er een reserveband onder hing, waarvan de bevestiging regelmatig gecontroleerd moest worden. Toen we op een parkeerplaats aankwamen kregen we van iemand te horen dat hij een wiel onder de caravan had zien wegschieten. Aangezien de tweede auto van ons mini-convooi, die op nooit meer dan 50 meter afstand reed van de eerste auto, op onverklaarbare wijze was verdwenen, vreesden we het ergste voor hen en voor andere weggebruikers. Bij het weerzien verklaarde de verloren vriend een onhandige manoeuvre te hebben gemaakt en vertraging te hebben opgelopen door een stilstaande vrachtauto: “Zo raar, de bestuurder stond naast een wiel en leek te zoeken waar het vandaan kwam, maar zijn wielen waren veel groter!”.

De herinnering die ons allemaal nog steeds de adrenaline in ons bloed jaagt, is die van de gevallen fiets. Midden op een drukke driebaansweg met 130 km/u een zware, klassieke herenfiets verliezen is vragen om ongelukken, zeker als het geval meerdere malen meters omhoog stuitert en vervolgens midden op de weg blijft liggen. Witte schrikgezichten in onze volgauto, gevolgd door diepe ontzetting, toen de drie banen voortrazend verkeer, met gevaar voor onze eigen levens, tot stilstand gebracht moesten worden om het fietswrak weg te halen. Toen alles weer reed merkte een toegesnelde, door anderen gealarmeerde politieagent op: “C’est un miracle, ça n’est pas possible!” Ja, het is en blijft een wonder!

Ons aanvankelijk zo eenvoudige plannetje lijkt inmiddels bijna geworden tot een instrument voor persoonlijke groei. Wij zijn de bovengenoemde grote wonderen maar zeker ook de vele kleine wondertjes als dusdanig gaan beleven en benoemen. Aantoonbare kennis, datgene waarnaar ik reflexmatig altijd naar op zoek ben, heeft de reis tot nu toe bij mijn weten zeker niet opgeleverd, maar wel ervaring en bewustwording bij elk van de deelnemers. In de loop der jaren zijn we daar ook naar gaan leven. Hoewel het niet altijd even aangenaam is om het dagelijkse leven op te geven om met elkaar een etappe verder te reizen (soms voelt het als een verplichting), maakt iedereen het toch liever zelf mee, dan het uit tweede hand te mogen horen en zien.


Dat onze reis van de Kerk niet het etiketje ‘religieuze pelgrimsreis’ zal krijgen ligt voor de hand, maar ik blijf het bijzonder vinden dat we ondertussen alle zes ervaren dat het ons op deze wijze laten meevoeren met de stroom der gebeurtenissen, gevoelsmatig de tijd bijna doet stoppen, waardoor we ons bestaan, ons ‘zijn’, sterk ervaren en ons verbonden vóelen en wéten met elkaar, met vreemden en zeker ook met de natuur. Vanuit dit perspectief is ons ver-weg-doel onbedoeld van een sportiviteit tot een onvervalst spiritueel pelgrims-doel geworden en wordt elke dag tot het bereiken van dat doel, maar ongetwijfeld ook daarna, een Veneranda dies*, een gedenkwaardige dag. Misschien bereiken we na deze onbedoelde spirituele wending van onze reis, in vrede en liefde, een wetend niet-weten** van wat ons nu werkelijk overkomen is. Misschien komt dan ook de beleving die past bij dat intrigerende gedichtje dat lang geleden, door mijn moeder, in mijn poëzie-album geschreven werd:
‘Dit zij het einddoel uwer wegen, om te kunnen zeggen: neen: ik heb niet voor niets geleefd, maar ik was gezegend en ten zegen’.


Aandachtspunten bij pelgrimage, zoals genoemd in de preek Veneranda Dies, in het 12de-eeuwse Boek van Sint-Jacobus (Liber Sancti Jacobi of Codex Calixtinus).Het boek is vooral gewijd aan de pelgrimage naar Santiago de Compostela.

** The Cloud of Unknowing, onbekende monnik, 14e eeuw. 

*** Het einddoel is inmiddels, in mist en regen, door twee van de oorspronkelijke drie vrienden ruim gepasseerd.
Een nieuw plan voert dit tweetal in vier etappes, langs via ferrata's, over grotere hoogtes. Alle achterblijvers betrachten naar eigen vermogen medeblijdschap.

Het woord medeblijdschap is door Cuong Lu, voormalig monnik van Thich Nhat Hanh, in het Nederlands taalgebied geïntroduceerd. Het woord geeft aan dat de niet-deelnemers aan een activiteit deze net zo intens kunnen ervaren als de deelnemers zelf. Medeblijdschap gaat verder dan meegenieten of meebeleven, het overstijgt namelijk afstand en tijd